Gunstig effect op stadsklimaat
Gevelgroen schermt de gevel af tegen directe zoninstraling. Hierdoor warmt de gevel minder op, absorbeert ze minder warmte en straalt ’s nachts minder warmte af. Daarnaast verdampen de planten water. Dit heeft weer een koelend effect op de omgeving. Gevelgroen heeft dus een dempend effect op de maximale temperaturen. Groenblijvende klimplanten zoals klimop schermen de gevel ook af tegen de afkoeling in de herfst en winter. Het dempen van de temperaturen zowel in de zomer als in de winter kan een bijdrage leveren aan energiebesparing voor verwarming en koeling.
Stof en aerosolen
Planten binden stof en aerosolen, zoals de zware metalen lood en cadmium, uit de lucht. De stoffen slaan veelal neer op de bladeren, worden door de regen weer afgespoeld en belanden dan in de ondergrond. Een ander deel van de stoffen wordt door de plant opgenomen en opgeslagen. De opname blijkt groter in de nabijheid van drukke verkeerswegen waar natuurlijk ook meer verontreiniging in de lucht aanwezig is. De opname is afhankelijk van bladoppervlakteindex (verhouding tussen de bladoppervlakte en het door de bladeren ingenomen geveloppervlak) en de soort plant.
Het binden van stof heeft ook invloed op het onderhoudsinterval van de gevel; zo kunnen gestucte gevels in Duitsland die normaliter om de vijf jaar geschilderd zouden moeten worden eens in de elf jaar geschilderd worden.
In de fotosynthese gebruiken planten CO2 uit de lucht en produceren ze zuurstof die ze aan de lucht afstaan. Daarnaast wordt er ook stikstof en ozon uit de lucht geabsorbeerd.
Door het gebruik van diverse soorten planten wordt het beeld aantrekkelijker en wordt ook de opnamecapaciteit voor verontreinigingen groter.
Energiebesparing
Gevelbeplanting beschermt een gebouw tegen de opwarming door de zon in de zomer en houdt het koeler. In de winter kan de gevelbeplanting door het beperken van de wind en daarmee de convectieverliezen langs de gevel en het stilstaande luchtkussen tussen beplanting en gebouw de warmteverliezen beperken. Een stilstaande luchtlaag van 5 cm komt overeen met een K-waarde van circa 2,9 W/m2K en is dus vergelijkbaar met de warmte-isolatie van dubbelglas. Dikkere luchtlagen verbeteren de isolatie niet significant, omdat dan weer de confectieverliezen door de schoorsteenwerking toenemen. Dit zou verholpen kunnen worden door het compartimenteren van de gevelbeplanting door bijvoorbeeld de groeiondersteuning.
Het schoorsteeneffect, hiermee wordt de opwaartse luchtstroom tussen gevel en beplanting bedoeld, kan in de zomer voor koeling juist gewenst zijn. Er kan gekozen worden voor bladverliezende of bladhoudende gevelplanten afhankelijk van het gewenste effect. Bladverliezende planten houden de zoninstraling in de zomer buiten en laten de zon in de winter wel binnen.
Geluidsabsorptie
Groene gevels dempen het straatgeluid met 2,5 dB tot 3 dB en zorgen ervoor dat de interne reflectie tussen gevels aan weerskanten van een straat minder wordt.
Vier types gevelbeplanting
Gevelbeplanting kan in vier types verdeeld worden:
- Hechters, zelfhechtende soorten
- Winders, slingerplanten
- Rankers, rankenvormende soorten
- Enteraars, steunklimmers of leigroen
Zelfhechtende soorten hebben geen klimhulp nodig. Zij hebben zuignapjes of hechtworteltjes die van het licht afgroeien. Hier is het dus van belang dat de gevel geen scheuren vertoont en dat open stootvoegen en ventilatieopeningen en andere aansluitingen vrij van beplanting worden gehouden om schade te voorkomen. Klimop is de bekendste zelfhechtende soort.
Slingerplanten of winders vormen de belangrijkste vorm van klimplanten. De hoofdstengels of zijstengels winden zich op zoek naar licht om boomstammen, draden en andere hulpstukken; zij hebben dus altijd een klimhulp nodig als ze gebruikt worden als gevelbegroeiing. Blauwe regen is een voorbeeld van een slingerplant.
Rankers hebben specifieke draadvormige orgaantjes die zich om de klimhulp winden. Dus ook rankers hebben een klimhulp nodig en bekende vertegenwoordigers zijn de druif, wilde wingerd en clematis.
De enteraars zijn voorzien van doornen en haakjes waarmee de plant op de klimhulp rust. Klimrozen en winterjasmijn zijn enteraars.
Soorten die een klimhulp nodig hebben kunnen ook in combinatie met zelfhechtende soorten toegepast worden en deze als klimhulp gebruiken. Klimplanten komen van nature voornamelijk in bossen, struwelen en bosranden voor. Dit zijn beschutte omstandigheden. Het is daarom wenselijk om de voet van een klimplant te beschermen door bijvoorbeeld andere planten.
Criteria bij de keuze van soorten
Om een succesvolle en onderhoudsarme keuze van klimplanten te maken moet je met verschillende randvoorwaarden rekening houden. Om zo min mogelijk onderhoud aan de plant te hoeven verrichten is het gunstig om een plant met een natuurlijke groeihoogte te kiezen die bij de gewenste groeihoogte op de gevel past.
Zelfhechters met een groeihoogte tot 30 meter:
- Klimop (Hedera helix)
- Driedelige wingerd (Parthenocissus)
Zelfhechters met een groeihoogte van 8-25 meter:
- Amerikaanse trompetbloem (Campsis radicans)
- Bosrank (Clematis vitalba)
- Bruidssluier (Fallopia baldschuanica)
- Chinese blauweregen (Wisteria sinensis)
Zelfhechters en klimmers met klimhulpen met een groeihoogte van 5- 15 meter:
- Kiwi (Actinidia chinensis)
- Duitse pijp (Aristolochia)
- Wilde hop (Clematis virginiana)
- Kamperfoelie (Lonicera)
- Vijfdelige wingerd (Parthenocissus family)
- Japanse blauweregen (Wisteria floribunda)
Kleine klimmers met een groeihoogte tot 5 meter:
- Bosrank hybriden (Clematis vitalba)
- Japanse kardinaalsmuts (Euonymus)
- Spekwortel (Dioscorea communis)
- Klimrozen
Kleine klimplanten:
- Heggerank (Bryonia dioica)
- Akkerwinde (Convolvulus arvensis)
- Haagwinde (Convolvulus sepium)
- Bitterzoet (Solanum dulcamara)
- Reukerwt (Lathyrus odoratus)
Planten in bakken moeten tegen grotere extremen bestand zijn. Zo worden ze bedreigd door vorst en droogvriezen in de winter maar ook door droogte in de zomer en teveel aan water in de bakken in natte perioden.
De keuze van het soort beplanting is afhankelijk van de oriëntatie van de gevel en moet zorgvuldig uitgekozen worden. Afhankelijk van het gewenste effect kan bijvoorbeeld voor een noordgevel het beste een niet bladverliezende, zelfklimmende soort gekozen worden die goed tegen schaduw kan. Voor een zuidgevel is misschien een bladverliezende soort op een klimhulp handig, aangezien deze goed als buitenzonwering kan dienen. Voor een zuidgevel zijn ook zonminnende fruitsoorten denkbaar, zoals druiven.
Verticale geveltuinen
Verticale geveltuinen zijn een recente ontwikkeling. Ze worden door verschillende producenten aangeboden. Het zijn geprefabriceerde gevelelementen die voor de gevel geplaatst worden en geen verbinding met de bodem hebben. Het zijn modulaire gevelelementen die gevuld zijn met substraat. Ze zijn altijd voorzien van een be- en ontwateringssysteem meestal automatisch aangestuurd, desgewenst ook op afstand. Vochtsensoren zorgen voor de nodige be- en ontwatering, en voedsel bij automatische systemen.
Op de gevel moet een onderconstructie geplaatst worden waaraan de modulaire elementen bevestigd kunnen worden. De elementen kunnen ook als buitenspouw aangebracht worden. De extra belasting van de elementen is afhankelijk van het systeem circa 80 kg/m2. Nadeel van een geveltuin is dat deze meer onderhoud vraagt, bewatering en een beheerssysteem nodig heeft. Dit is wezenlijk duurder dan een conventionele gevelbeplanting. Voordeel is dat het systeem geen vaste grond nodig heeft en dus geschikt is voor vrijwel elke situatie. Bij een goed ontwerp en beheer is de gevel sneller en gelijkmatiger begroeid. De milieueffecten, zoals fijnstofbinding en temperen van hittestress zijn vergelijkbaar met die van grondgebonden gevelbeplanting.